We are parallel_
Meeting at infinity_
And we run_
The woman sitting next to me is crying
and says ‘excusez-moi.’ I say ‘ce n’est
pas grave.’ She says ‘si c’est grave,
vous n’en savez rien.’ ‘That’s true’ I say
‘I don’t know a thing about it.’ Our
conversation is not a beginning, not an
end. Like everything in a city it’s
somewhere in the middle_
A handbag growls, everyone looks up.
A woman zips a dog into view. ‘Shush
now, Mummy’s here.’ She zips back,
catches the dog’s skin. It yelps. ‘Shush!’
she hisses and the crowd screams
‘Mummy’s here’_
The crying woman has a big lump of
dough on her lap. She starts to knead it.
‘I always do this when everything’s in
danger of falling apart. The more you
knead, the better it sticks together’_
Even before she can bend over the
lump, strange hands grab at the dough.
Ringed hands, clammy children’s
hands, wrinkled hands, the hands of a
Chinese too. He doesn’t knead, he picks
at it. The woman slaps him in the face.
‘I don’t have any wrinkles, life’s just
pinched my cheeks’_
Suddenly the man opposite looks at me.
He says ‘once upon a time there was a
woman who didn’t understand life, she
had come to the end of her tether. So
she hung herself. One of death’s
marionettes.’ I ask if that’s a joke _
The woman next to me has stopped
crying. The dough on her lap is wispy.
I lose her in the crowd, the metro crowd,
that, just as the sea only breaks on the
surface, only breaks and foams above
ground_
Above ground cobs of corn rotate on a
rack on sale for just one euro with
butter salt and a serviette thin and so
greasy transparent you can almost hold
it up against the bright noonday light as
a filter and through it see a man
carrying a bridge on his back and
suddenly putting it down across the
banks of a river or among the people on
a random square waiting for someone to
walk over it until he cooks pigeons
under it at night the feet like starfish
spread wide and dirty pink_
I walk because then I work best. Je
marche quand je marche, because then I
work best_
Translation: David Colmer
Wij zijn evenwijdig _
Raken elkaar in het oneindige _
En we rennen _
Naast mij zit een vrouw. Ze weent en zegt
‘excusez-moi’. Ik zeg ‘ce n’est pas grave’. Zij
zegt ‘si c’est grave, vous n’en savez rien’.
‘Dat is waar’ zeg ik ‘ik weet er helemaal
niets van’. Ons gesprek is geen einde geen
begin. Zoals alles in een stad valt het ergens tussenin _
Er grolt een handtas, iedereen kijkt op.
Een vrouw ritst een hond tevoorschijn.
‘Rustig maar, mama is hier.’ Ze ritst nog
wat verder, rijdt in het vlees van de hond.
Hij jankt. ‘Rustig maar’ sist zij en de massa
schreeuwt ‘mama is hier’_
Op de schoot van de wenende vrouw ligt
een grote klomp deeg. Ze begint te kneden.
‘Dat doe ik altijd als alles dreigt uiteen te vallen.
Hoe meer je kneedt hoe
beter het kleeft’_
Nog voor ze haar romp over de klomp
heen kan buigen, graaien vreemde handen
naar het deeg. Beringde handen, klamme
kinderhanden, gerimpelde handen, ook
de handen van een Chinees. Hij kneedt
niet, hij pulkt. De vrouw kletst hem vlak
in het gezicht. ‘Ik heb geen rimpels, het
zijn de kneepjes die het leven mij gaf’_
Plots kijkt de man tegenover mij mij aan.
Hij zegt ‘er was eens een vrouw die het
leven niet begreep, ze kon er geen touw
aan vastknopen. Toen hing ze zichzelf op.
Een marionetje van de dood.’ Ik vraag of
het een mop is _
De vrouw naast mij weent niet meer. Het
deeg op haar schoot staat in pieken. Ik verlies haar
in de massa, de metro-massa, die,
zoals de zee pas breekt aan het oppervlak,
pas breekt en schuimt bovengronds _
Bovengronds draaien kolven maïs op een
rooster te koop voor slechts een euro met
boter zout en een servet dun en van het
vet bijna zo doorzichtig dat je het als een
filter hoog kan houden tegen het felle
middaglicht en er een man doorheen ziet
lopen die een brug torst op zijn rug ze
plots tussen de oevers zet van een rivier
of zomaar tussen mensen op een plein
wachtend tot iemand overloopt tot hij er
’s avonds duiven onder kookt de poten als
zeesterren vuilroze en gesperd _
Ik stap want dan werk ik het best. Je marche
quand je marche, want dan werk ik
het best _